Odoo CMS - een grote afbeelding

Invloeden

Jean-Luc Thellin

Het staat buiten kijf dat Johann Sebastian Bach als een van de grootste componisten, musici, kunstenaars van onze geschiedenis verschijnt, zowel op artistiek, menselijk als op technisch vlak. Zijn invloed op zijn tijdgenoten, discipelen en afstammelingen was onbetwistbaar en leidde de evolutie van de muzikale compositie bijna ononderbroken tot op de dag van vandaag.

Maar zou de invloed van Bach hetzelfde zijn geweest zonder dat hij de invloeden van zijn leraren ervaarde? Het eerste deel van deze opname opent een deur naar de regio die de taal en muzikale visie van Johann Sebastian Bach beïnvloedde, namelijk de landen in Noord-Europa, in het bijzonder Noord-Duitsland.

We weten vandaag dat Johann Sebastian Bach volledig onder de indruk was door zijn ontmoeting met Diederich Buxtehude in Lübeck, maar ook toen hij rond 1720 in Hamburg speelde, waar hij werd beïnvloed door Johan Adam Reincken, organist van de Jakobikirche in Hamburg. De grote Fantasia en fuga in sol klein dateert uit die tijd en is een van de pilaren van de orgelwerken van J.S.Bach. Het leek logisch om dit programma te openen met dit gigantische tweeluik waarvan de structuur sterk werd beïnvloed door deze noordelijke regio.

Het andere facet van de werken van Bach voor orgel opgenomen op deze schijf is de transcriptie. We weten dat de kunst van transcriptie of hergebruik van thematisch materiaal gebruikelijk was bij Bach, of het nu in cantates was of in instrumentale werken (een goed voorbeeld is de sinfonia van de cantate BWV 146 en het eerste klavecimbel- en orkestconcerto in re klein). Het programma belicht verschillende vormen van transcripties of aanpassingen die Bach zijn leven lang toepaste, of dat nu in vroege werken is, zoals de toccata in re klein (oorspronkelijk bedoeld voor viool), de fuga in re klein BWV 539 getranscribeerd door Bach met de toevoeging van een pedaalpartij, of helemaal aan het einde van zijn leven, de zes transcripties van aria's uit cantates die bekend staan ​​als de "Schübler" koralen.

Fantasie en fuga in sol klein BWV 542

De fantasie uit dit tweeluik, representatief voor de orgelwerken van Bach, zit vol contrasten en herbergt meerdere invloeden. Meer dan waarschijnlijk daterend uit de tijd van een reis naar Hamburg rond 1720, benadrukt dit grandioze fresko twee zeer tegenover elkaar stellende gevoelens en gebeurtenissen in het leven van Johann Sebastian Bach. Dat jaar stierf zijn eerste vrouw en volgens zoon Carl Philipp Emanuel, bracht het verdriet en oneindige pijn. Deze Fantasie is ongetwijfeld een aangrijpende hommage aan Maria Barbara. Gemarteld, gevoed door veel chromatiek en tonen die op dat moment ongewoon waren. Gebaseerd op de concepten van de meesters van Noord-Duitsland met zijn geïmproviseerde bewegingen afgewisseld met contrapuntische secties. De fuga laat ons onmiddellijk een ander personage zien en het lijkt een levendig, dansend geschrift, waarbij het thema gebaseerd is op een oud Vlaams lied (ik ben gegroet). Aangezien Reincken van Nederlandse afkomst was en zelf al die Noordelijke invloeden had ondergaan, leek het normaal dat Bach deze knipoog naar Reincken maakte, die hem kort daarvoor had gecomplimenteerd. Deze fuga is eindelijk een briljant antwoord dat volledig contrasteert met het leed dat in de fantasie wordt opgeroepen.

6 Schübler koralen BWV 645-650

Uitgegeven tussen 1746 en 1749, kennen deze zes orgelkoralen een ongewone geschiedenis. Inderdaad, rond 1740 had Johann Sebastian Bach een zekere Johann Georg Schübler als student, deze laatste was organist maar ook uitgever en drukker en bestelde zes orgelwerken aan Bach. Bach had de tijd noch de wens om nieuwe composities te maken omdat hij zich concentreerde op het beëindigen van het "Musikalisches Ofper" en de "Kunst der Fuge". Daarom gaf hij er de voorkeur aan om zes aria's van reeds bestaande cantates te bewerken voor orgel. Deze koralen komen allemaal van cantates geschreven tussen 1724 en 1731 en zijn geschreven als trio of kwartet met het koraal als cantus firmus.

Wachet auf ruft un die Stimme BWV 645 (Op, waakt op! Zo laat zich horen). Dit uittreksel uit de cantate BWV 140 is waarschijnlijk een van de beroemdste van de Meester van Leipzig. Het behoudt de triostructuur van de originele aria met de melodie in de tenor dat in de linkerhand wordt gespeeld zonder enige aanpassing van het originele muzikale materiaal.

Wo soll ich fliehen hin BWV 646 (Waarheen moet ik vluchten). Komt waarschijnlijk uit de cantate BWV 188, maar dit is niet zeker en de cantate zelf is onvolledig bewaard. Dit koraal zou gebaseerd zijn op een altvioolmelodie die ontbreekt in deze cantate. Het is tevens een trio gebaseerd op imitatie tussen de twee bovenstemmen. Deze manier van componeren is minder rigoureus dan een canon en maakt gebruikt van enkele vrijheden om zo te kunnen passen met de cantus firmus die hier in het pedaal wordt gespeeld.

Wer nur den lieben Gott lässt walten BWV 647 (Wie maar de goede God laat zorgen). Uit de cantate BWV 93 gedateerd 1724 komt dit duet tussen sopraan en altviool. De compositietechniek is heel wat strakker is dan het vorige stuk, waarbij de koraalmelodie werd geënt op contrapunt in de puurste traditie van versierde koralen uit die tijd . Alles is hier delicaat en subtiliteit in overeenstemming met het register quintaton.

Meine Seele erhebt den Herren BWV 648 (Mijn ziel verheft de Heer). Afkomstig uit de cantate BWV 10 is het eigenlijk de tekst van het vijfde couplet van het Magnificat. Aanvankelijk in de vorm van een duet tussen altviool en tenor, creëert Bach hier een intiem fresco,  een delicate dialoog tussen pedaal en linkerhand op fluitregisters. De taal die hier wordt gebruikt herinnert ons aan de genadige tekst van Sulcepit Israel, een donkere tekst, die echter wordt opgehelderd door de cantus firmus die hier wordt gespeeld door de sesquialtera inde sopraan.

Ach bleib bei uns, Herr Jesu Christ BWV 649 (Blijf bij ons, Jezus onze Heer). Met dit koraal keren we terug naar het trio dat we in de oorspronkelijke muzikale tekst ontdekken in de cantate BWV 6, die dateert uit 1725. Hier wordt het uiterst virtuoze solo piccolo-cello gespeeld door de linkerhand met een ondersteunde basbegeleiding door het pedaal, terwijl de cantus firmus simpelweg "neergelegd" wordt in de sopraan. Nogmaals, we zijn hier getuige van een bijzonder getrouwe transcriptie door Bach, die ons in staat stelt te spreken van een letterlijke omzetting naar het orgel

Kommst du nun, Jesu, vom Himmel herunter BWV 650 (Kom nu Jezus vanuit de hemel naar beneden). Het laatste koraal van deze cyclus komt uit de cantate BWV 137 "Lobe den Herren, den mächtigen König der ehren" (Loof de Heer, de almachtige Koning der ere). Deze muziek, zo licht als virtuoos geschreven, doet ons luisteren naar de arabesken en versieringen, toevertrouwd aan de viool in de originele versie en hier met de rechterhand gespeeld ondersteund door een doorlopende bas in de linkerhand. De cantus firmus wordt op het pedaal gespeeld met een viervoetsregister. Bach koos hiermee een bekend koraal uit de Lutherse kerk.

Preludium en fuga in re klein BWV 539

Dit preludium en fuga is geen werk dat is opgevat als een coherent tweeluik. Preludium en fuga hebben niets met elkaar te maken. De fuga vindt zijn oorsprong in de eerste suite voor solo viool in sol klein. Bach heeft het naar re klein getransponeerd en verrijkt met een pedaalpartij, waardoor consistente harmonische ondersteuning wordt geboden. Het wordt hier opzettelijk op de Principaal 8' gespeeld om de originele violonistische stempel te imiteren. Het preludium is van zijn kant de enige compositie van Bach die "alla française" wordt gespeeld, omdat deze is gebaseerd op de stijl van de Franse preludes van deze tijd. Het wordt vaak op het plenum gespeeld, maar hier is de keuze gemaakt voor de kwintaton om preludium en fuga dichter bij elkaar te brengen.

Partita "Sei Gegrüsset, Jesu Gütig" BWV 768 (Ik groet U, barmhartige Jezus)

De reeks van elf variaties van dit koraal, gecomponeerd in Bachs vroege jaren, stelde vaak vragen over de periode waarin het was gecomponeerd. Vandaag is het zeker vandaag dat het in één keer werd gecomponeerd maar vele bewerkingen kende, zowel vanuit het oogpunt van de compositie als de volgorde van de stukken. De hier gekozen versie is de originele volgorde die eindigt met de vijfstemmige variatie voor het plenum.

Toccata in re klein BWV 565

Zonder twijfel is dit het meest populaire werk van Bach, zelfs als er twijfels blijven bestaan ​​over de authenticiteit ervan. Dit schitterende fresco dateert van rond 1705 en is zeker geschreven voor de viool en vervolgens opnieuw aangepast voor het orgel. Deze Toccata imiteert veel stilistische procedés die door Buxtehude werden gebruikt in dergelijke seculiere werken (we merken op dat het discours tussen de toccata en de fuga niet wordt onderbroken). De briljante toccata met geweldige thema's is relatief kort en maakt plaats voor een fuga waarvan het thema duidelijk violonistisch is. Het eindigt met een extravagant postludium inclusief recitatieven die ons uiteindelijk terug zullen brengen naar een duisternis die wordt opgeroepen aan het begin van de fantasie in sol klein. De duisternis wordt geaccentueerd door een plagale cadans waarmee Bach zelden eindigt.